Helaas hebben veel wetenschappers last van het zogenaamde Imposter-syndroom. Bijvoorbeeld tijdens het schrijven, omdat het kan aanvoelen als een examen waarbij je moet aantonen dat je competent genoeg bent. Je bent jezelf dan constant kritisch aan het evalueren. Je innerlijke criticus maakt overuren en produceert verlammende gedachten: ‘ik voeg niets nieuws toe’; ‘anderen hadden dit waarschijnlijk veel beter gedaan’; ‘zie je, ik kan dit helemaal niet.’ ‘Dit eerste concept moet heel goed zijn, anders word ik ‘ontdekt’!’
Het kan helpen om te beseffen dat iedereen wel eens deze gedachten heeft. Wetenschappelijk werk kenmerkt zich door het leren omgaan met mislukkingen. En dat kan lastig zijn.
Imposter syndroom betekent dat je je een indringer voelt en dat je denkt dat je niet competent genoeg bent als wetenschapper. Het gaat gepaard met de angst voor ontdekking en daarom praten mensen er niet over met hun collega’s en het komt vaker voor als je de uitzondering bent: als jongere in een omgeving met veel ervaren oudere wetenschappers, als nieuw benoemd hoogleraar in een team van oudere collega’s of als vrouw in een mannelijke omgeving. Of als persoon van kleur in een witte omgeving, als je werkt in een vakgebied waarin je niet bent afgestudeerd of wanneer je bent opgegroeid in of in een ander land of cultuur.
In deze workshop krijg je tips om het imposter syndroom te overwinnen. Bijvoorbeeld door te leren om niet alle mislukkingen aan jezelf te relateren. Moeilijkheden hebben ook te maken met het soort werk dat je doet. De kans is groot dat je herkenning vindt bij de andere deelnemers en dat je elkaar kunt helpen om dingen in perspectief te zien.